Joost van der Meer woont al sinds 1980 op het KNSM-eiland. Het eiland functioneerde toen al niet meer als haven, maar de transitie naar woongebied was nog ver weg. Wij vroegen hem naar zijn ervaringen als kraker en – vanaf 1992 – als bewoner.

Joost van der Meer: In 1980 werd rondverteld dat er plek was in een kraakpand op het KNSM-eiland. Het was bekend dat het havengebied een woongebied zou worden en er waren krakers neergestreken. Ik woonde in een kraakpand in de Indische buurt, op een kamer van iemand die op reis was en weer terugkwam, dus ik wilde graag weg. Het pand op KNSM, een oud kantoorgebouw, was veel groter dan de oorspronkelijke krakers dachten. Het bestaat uit twee delen, een klein voorgedeelte en een groter achtergedeelte. Ze dachten dat het een leuk klein huisje was, maar toen ontdekten ze het achtergedeelte en was er plek voor veel meer mensen. Het is nu Levantkade 7 t/m 43.

De KNSM was al weg, maar het was nog steeds een havengebied. Dus er was helemaal niets aan faciliteiten. Dat gaf wat ongebruikelijke complicaties voor die tijd. In de stad waren ze wel gewend aan krakers, daar werd gas, licht en water niet afgesloten en kreeg je, zolang je betaalde, de nutsvoorzieningen. Maar het Havenbedrijf had hier helemaal geen ervaring mee en wilde gas, licht en water afsluiten. Daar hebben we met een advocaat een stokje voor gestoken, uiteindelijk werd alles weer aangesloten en vervolgens zijn we gaan onderhandelen met het Havenbedrijf. Over de aansluitingen, maar ook over onze aanwezigheid op het haventerrein dat niet veilig werd geacht. Omdat die gesprekken niet veel opleverden, zijn we gaan onderhandelen met de wethouder van economische zaken, Enneüs Heerma, hij werkte wel mee. Wij van onze kant stelden ons ook constructief op: we waren geïnteresseerd in de ontwikkeling van het eiland tot een leefbare woonwijk, met behoud van het havenkarakter.

Het pand bewoonbaar maken

We mochten dus blijven, maar er moest enorm veel werk worden verzet, het was echt een gigantisch pand. We wilden alles zelf doen, maar hadden wel ingestemd met een bepaalde mate van inspectie. Omdat de elektra die al aanwezig was in het pand grotendeels werd afgekeurd, moesten we helemaal opnieuw aan de bak. Toen bleek ook dat er maar één gasleiding was, alleen voor het kleine deel van het pand. We vroegen om een grotere aanvoerleiding om het gas verder het pand in te trekken. Dat mocht eerst helemaal niet, het was veel te gevaarlijk. We hebben toch aangedrongen, zij mochten alles inspecteren, we deden alles zelf volgens de regels, maar onder controle. Ik heb nog zelf met iemand anders pijpen staan te draaien. Het waren ruwe pijpleidingen, er zat niets aan, we moesten schroefdraden indraaien met tapes.

Dat gas was alleen voor het koken. Maar de verwarming was ook een probleem. Er stond een grote cv-ketel in de kelder, maar de pompen van de radiatoren waren onklaar gemaakt en er waren leidingen doorgezaagd. Dus de leidingen en de pompen moesten worden hersteld. De ketel was vernield, de chamotte stenen die erin zaten om te isoleren, waren losgehaald en op een hoop gegooid. Ik was vrij klein en de enige die door het gat in de ketel kon om de stenen goed te leggen. Een aardige buurman, die tegenover ons op een schip woonde en heel technisch was, heeft ons geholpen die pompen te repareren en ons precies uitgelegd hoe we die cv installatie weer moesten aansluiten. Zo hebben we die cv ook weer aan de praat gekregen.

Vrijplaats

Het pand was nu bewoonbaar, het was inmiddels 1981, alles was geregeld met de autoriteiten, maar er was verder niets op het eiland. Er woonden wel mensen in de kapiteinswoningen, en ook andere panden op het eiland waren gekraakt. Voor de boodschappen moesten we steeds naar de Indische buurt. Sporenburg was nog rangeerterrein en je moest over al die sporen om daar te komen. Het Java-eiland bestond alleen uit loodsen.

Omdat we zo ver weg zaten van alle voorzieningen, waren er mensen die het initiatief namen om een winkeltje te beginnen. Want de AH in de Molukkenstraat was de dichtstbijzijnde winkel. Er reed wel een bus, de 28. Uiteindelijk kwamen er wat voorzieningen bij, zoals het restaurant Einde van de Wereld (nu een boot) waar we een keer per week gingen eten.

De havenfunctie werd afgebouwd, alle boten waren weg, er lagen nog twee Griekse vrachtschepen aan de ketting met mensen die deze moesten bewaken. Aan de IJ-kant werd nog geladen en gelost; er kwamen schepen uit Rusland en Kameroen, de laatste met tropisch hardhout. Als je in de zomer langs de kade ging wandelen hoorde je de krekels zingen in het hout. Af en toe waren er feestjes. Het Levantplein was leeg, we hebben en keer een kraak punkfestival georganiseerd met muziek, daar kwamen de mensen van de boten ook. De band Einstürtzende Neubauten speelde er, die was toen nog niet zo bekend. De Russen kwamen met wodka, de hele groep, ze mochten niet individueel van de boot, mee feest vieren. De leden van de band sloegen met zware voorhamers op ijzeren pijpen, het was behoorlijk wild.

Het zou nog wilder worden. Toen het Havenbedrijf weg was (rond 1986) en er geen schepen meer aanlegden, werd het een soort vrijplaats. Er kwamen allerlei mensen met caravans, allerlei andere voertuigen, busjes, stadsnomaden. Het laatste dat aan de haven deed denken was de loods met cacaobonen, die rook je nog, een zurige lucht. Die loods werd ook gekraakt en raakte vol met caravans. Er waren wilde taferelen, het groeide uit tot een dorpsgemeenschap met steeds meer mensen van heinde en verre, ook mensen met psychiatrische problematiek en middelengebruik.

Lees meer over de stadsnomaden

Woningbouw

In 1989 kwamen de plannen voor de woningbouw en werd het eiland ontruimd. Al die mensen met verplaatsbare woningen, de nomaden, moesten weg. Het was op dat moment best nog wel een veldslag. De ME moest erbij komen, met traangas kan ik me herinneren. Opeens was het na een paar dagen helemaal leeg. Ook raar, het werd erg stil.

We hebben ons intensief met de plannen bemoeid. Er was al het plan voor een tunnel en men wilde een vierbaansweg op de Piet Heinkade die daar naartoe moest leiden, een soort snelweg. Dat hebben we tegengehouden. Ook het onzalig plan om de havenbekkens te dempen om ook daar woningen te bouwen. Daar hebben we ons flink tegen verzet, het is niet doorgegaan. Er was ook een plan met schuine stroken woningbouw op het midden van het eiland dat we helemaal niet zagen zitten.

We hebben bij de gemeente gelobbyd met het plan om de gekraakte panden te laten aankopen door woningbouwverenigingen. Dat is gebeurd. We hadden inspraak bij de verbouwing. Dat is in goede  samenwerking gegaan. Er zijn in ons pand meer woningen gerealiseerd dan wij als krakers bezetten, terwijl niet iedereen een significant kleinere ruimte heeft gekregen, maar door efficiënte indeling en de zoals de architecten het noemden ‘chaotische ontsluitingsstructuur’ te rationaliseren. In 1991 moesten we weg tijdens de verbouwing, in 1992 zijn we er weer gaan wonen.

Er was toen al begonnen met de nieuwbouw: de Griekse panden, de gebouwen van Bruno Albert en Kollhoff. We hadden ook bedongen zoveel mogelijk oude panden te laten staan staan. Want ze wilden oorspronkelijk alles platgooien. Tegen het platgooien van het Java-eiland konden we niet zoveel inbrengen, dat bestond alleen maar uit loodsen, geen kenmerkende gebouwen, behalve het SHB-gebouw aan het Azartplein waar nu de huisartsenprakijk gevestigd is en nog steeds oorspronkelijke krakers wonen.

Zo werd het eiland onze woonwijk........

Mei 2023